Erfurt werd in 742 voor het eerst genoemd, toen Bonifatius er een bisdom stichtte. Het oude centrum heeft relatief weinig oorlogsschade geleden. Ten tijde van de communistische DDR (1949-1990) was Erfurt de hoofdstad van het BezirkErfurt.
Belangrijke bezienswaardigheden zijn de romaans-gotische dom, waarvan de bouw duurde van de 12de tot de 15e eeuw, de Krämerbrücke, de Petersbergcitadel en het marktplein. Het stadhuis is in neo-gotische stijl opgetrokken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden er 27 luchtaanvallen gepleegd op de stad, waarbij ongeveer 1600 mensen omkwamen. Talrijke gebouwen werden verwoest, maar de vernieling bleef (ten opzichte van andere grootsteden) beperkt tot ongeveer 17% van de woningen. De ruïne van de op 26 november 1944 verwoeste Barfüßerkirche staat er nog steeds.
Op 26 april 2002 schoot een voormalig student in het Gutenberg-gymnasium zestien mensen en zichzelf dood.
Tweede Wereldoorlog
Erfurt was ook de uitvalsbasis van Topf und Söhne, het bedrijf dat voor de Tweede Wereldoorlog gespecialiseerd was in stookinstallaties. Ze bouwden ook crematoriumovens. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden hier ook de crematoriumovens van concentratiekampen gebouwd.
Zo werden de crematoriumovens gebouwd voor de kampen Auschwitz-Birkenau en voor het nabijgelegen Buchenwald.
Sedert 2011 is er in Erfurt een herdenkingsoord geopend dat de geschiedenis van de gebouwen en het bedrijf weergeeft.
Voor de Tweede Wereldoorlog was SC Erfurt 1895 de toonaangevende club van de stad. Na de oorlog werd Turbine Erfurt twee keer landskampioen van Oost-Duitsland, uit deze club ontstond in 1966 FC Rot-Weiß Erfurt, dat sindsdien de nummer één is van de stad. Sinds de Duitse hereniging speelt de club in lagere reeksen en heeft het net als andere Oost-Duitse clubs moeite om het niveau van de West-Duitse clubs te volgen.